Ik doe mijn ogen open. Het ochtendlicht dwarrelt door de gordijnen heen. Een paar tellen staar ik naar mijn tropische ventilator aan het maagdelijk witte plafond. Blijkbaar toch weer een nieuwe dag gehaald. Ik wrijf met de muis van mijn hand in mijn ogen. Blauw! Mijn hand is helemaal blauw. Met glittertjes. In de spiegel zie ik het euvel: mijn hele gezicht is blauw geschminkt. Van kin tot kruin, van oor tot oor. Blijkbaar heb ik me gisteren voor het slapen gaan niet afgeschminkt. En nu zie ik ’t: álles is blauw. Mijn kussen, mijn handen, mijn dekbed. Hoe heeft dat nu kunnen gebeuren?
Dan gaan ook in de echte wereld mijn ogen open. Het ochtendlicht is weg, het is gewoon weer donker, dus zeker nog te vroeg om op te staan. De wekker zegt 5:05. Het ziet eruit als SOS. En wat een rare droom was dat. Waarom blauw? En waarom mijn hele gezicht? Waar waren mijn hersens deze nacht mee in vredesnaam bezig? Geen flauw idee, maar het maalt in mij. Alles wat gaande is, fladdert en fluit onvermoeibaar voort in de krochten van mijn kop.
Ja, ik weet het: in wiens kop niet…
Af en toe kom ik iemand tegen die helemaal niet bezig is met de oorlog. Meestal een vrouw die in haar nu-ben-IK-aan-de-beurt-fase (oftewel, de midlifecrisis-plus-overgang-fase) van haar leven zit. Vrouwen die enkel nog met de energieën van hun eigen ‘systeem’ bezig zijn en die uit alle macht proberen weer ‘in hun kracht’ te staan. Whatever that is. Die zijn niet bezig met wereldcrises, vluchtelingen, psychopathische dictatoren en atoombommen. Daar hebben ze helemaal geen tijd voor. In hun levens is er momenteel even geen ruimte voor exo-problemen, enkel voor ego-issues.
Die midlifecrisis heb ik gelukkig al achter de rug. De overgankelijke rest nog niet: ik zit er middenin, met mijn halve eeuw aan levenservaring en hormonaal gestoorde hoofd. Ik wou zo graag dat ik me óók eens wat meer kon concentreren op mijzelf, op het bouwen van een mentale muur om mij heen en op het voorbijtrekken van die rottige menopauze. Ik wou dat ik, net als die vrouwen, even op de uit-knop kon drukken. Wegzappen van van de wereldse ellende. Maar dat lukt dus niet. Ik kán het niet buitensluiten. Minder nieuws kijken biedt geen soelaas. Mediteren evenmin. En ja, ik heb het echt geprobeerd.
Het enige wat mij nog een beetje afleidt, is sport (tennissen) en buiten zijn (tuinieren). Dat zijn uurtjes waarin ik even niet, of in ieder geval iets minder, aan alles en iedereen twijfel. Ik ben dan ook zó blij dat het weer weer een beetje meewerkt; eindelijk begint het tuinseizoen weer. Weliswaar moet eerst nog het Sahara-zand nog afgestoft worden, maar toch. Eindelijk weer met mijn klauwen in de nog koude aarde, die in de winter danig door de katten van de buren is bemest en omgespit. Soit. Dan maar handschoenen aan. Er zijn ergere dingen. Ja, die zijn er.
Een dag zonder tuin of tennis ziet er echter als volgt uit: Ik sta op, drink koffie, werk (van bed naar bureau), eet wat, terwijl ik het middagnieuws kijk. Ik overdenk het geziene (en vertwijfel eens te meer), werk nog wat, schrijf een paar woorden van mij af, kook iets (zonder granen en zonnebloemolie), eet nog een keer, en kijk een suffe serie op Netflix (no more news, please). En dan ga ik weer een paar uur op mijn rug staan. Want liggen kun je het nauwelijks noemen: mijn hoofd is continu in staat van paraatheid. Het malen stopt nooit. En mijn tinnitus ook al niet. Slapen? Wat is dat?
Gisteravond keek ik, tegen beter weten in, toch weer het (Oostenrijkse) nieuws. Had ik dat maar niet gedaan. De nieuwslezer waarschuwde uitdrukkelijk dat de navolgende beelden schokkend zouden zijn. Toch bleef ik kijken. Beelden van schuilkelderziekenhuizen. Een man met zijn ontblote onderlichaam en een afgerukt onderbeen vol in beeld. Een team dat tevergeefs een baby probeert te reanimeren, met de instortende, krijsende moeder ernaast. Bloed. Overal vers bloed. En huilende mensen. Pure wanhoop en bodemloos leed. Dit was de eerste nieuwsuitzending, waarvan ik met tranen in mijn ogen dacht: ik wou dat ik dít nooit gezien had. Nooit zou hebben hoeven zien.
Ik snap wel waarom deze beelden getoond worden. Er is dringend onderdak nodig voor de enorme, niet aflatende vluchtelingenstroom. Inmiddels zo’n 150.000 Oekraïners hier in Oostenrijk (en in Polen minstens tien (!) keer zoveel). Dan kijk ik enigszins schamperend naar Nederland, waar vol trots gemeld wordt dat er al “2000 gerealiseerde opvangplekken gerealiseerd” zijn en “wel 50.000 opvangplekken ingericht zouden kunnen worden”.
Sjee, we hebben er hier nú al drie keer zoveel. Op een bevolking van 9 miljoen. De situatie is schrijnend, met overvolle ziekenhuizen (nu niet alleen vanwege corona), men kampt met enorme personeelsuitval (wel vanwege corona) en hulporganisaties als het Rode Kruis en Caritas zijn reeds volledig overbelast en onderbezet. Crisis in de crisis. Men doet daarom een meer dan dringend beroep op particulieren om Oekraïners in huis op te nemen. En met dit soort schokkende beelden sensibiliseer je nu eenmaal de bevolking, genereer je (nóg) meer medeleven en vergroot je de drang om te helpen. De keiharde realiteit laten zien, werkt. Compassie moet. Het kan niet anders.
Toch vind ik mijn huis (en mijn psychische gesteldheid) ongeschikt voor het opnemen van een door oorlog getraumatiseerde familie. Maar ja, wie weet voor hoe lang dat dan zou zijn? Trek ik dat wel? En meteen voel ik me ook weer schuldig over mijn egoïstische manier van denken. Daarom neem ik maar deel in met een groep die samen probeert om een vrijstaande huurwoning voor een Oekraïense familie te bekostigen; dat kan ik betalen en zo draag ik toch mijn kleine steentje bij aan de huisvesting van vluchtelingen. Mijn geweten dankt me. Alweer.
Maar ik blijf wakker liggen. Nacht na nacht. Niet woke, enkel sleepless, door deze onmetelijke human battle. Dan staar ik maar weer naar de beelden, de waanzin, het niet te bevatten proces dat gaande is. Ik slaap te laat (of niet) in, word veel te vroeg wakker. En áls ik dan eindelijk toch even slaap, droom ik in ’t blauw. Het blauw van auw.
