
Ik sluit mijn ogen. Langzaam verdwijnt de tafel in de tunnel. Ik lig erop en verdwijn willoos mee.
Helemaal donker wordt het niet, daar achter mijn oogleden. Er gloort nog licht door de klepjes. Zal ik ze nog één keer open doen? Nog één keer, voor de allerlaatste keer, kijken?
Op het moment dat ik ’t denk, begint het helse kabaal. Monotoon gebrom, hard gebonk, afgewisseld door een hogere frequentie. Dan hoor ik een drietal harde klikken en is het even stil.
Ik houd mijn ogen gesloten. Het lage gebrom en gebonk begint weer. Het is bijna een meditatief gebeuren.
Wat doe ik hier, in deze smalle buis? Ik stel me voor dat ik levend begraven ben, met graafmachines aan de oppervlakte, die het kerkhof omploegen en daarbij af en toe op oude, harde zerken stoten. Boink, boink, boink.
Brommmm
Bonk-bonk-bonk
Klak-klak-klak
Stilte
Ziiieehhhhhh
Ohmmmm
Brommmm
Door de ritmische reuring is mijn hoofd ineens leeg. Alles is weg. Eindelijk. Hoe vaak heb ik deze toestand de laatste drie jaar niet gewenst? Er bestaat niks anders meer om mij heen. Ik ben alleen met mijn gedachten, die er geen meer zijn. Alleen met de geluiden om mijn heen. Mijn wereld is een ei. En ik ben de dooier. Of toch het kuiken dat de schaal moet doorbreken?
“Bent u claustrofobisch?” vroeg de assistente nog, voordat ik ging liggen.
“Niet dat ik weet.”
“Wel, dan gaan we het vanzelf zien. Het gaat in ieder geval wat lawaaiig worden!”
En ze plant een koptelefoon over mijn oren.
Nu weet ik het: ik ben het niet. Ik vond het zelfs aangenaam, daar in die smalle MRT-buis. Bijna meditatief. Een kortstondig gevoel van “back to the baarmoeder”. Alleen opkrullen tot foetushouding, dat was er helaas niet bij.
