Op dit moment vind ik er echt geen ene zak aan, aan dat leven. Daarom som ik dagelijks luid de dingen op die me nog enige levensvreugde geven. Die me laten accepteren dat alles godvergeten relatief is. Dat je elke dag moet leven als ware het je laatste. Zo verschrikkelijk cliché. Maar zó waar.
Wat datgene dan is?
Mijn kinderen, mijn lief, mijn ouders en zus. En mijn tuin. En nog een paar andere mensen en zaken. Niet noodzakelijkerwijs in die volgorde.
Anyway, de rest, die hele gekke wereld, kan me gestolen worden.
Ik schreef er al eerder over; mijn moeder is ongeneeslijk ziek. Kanker. Het is een worsteling van behandelingen, hoop, slecht en beter nieuws, slechte en goede dagen. Maar hoezeer ik ook weet dat ik het zal moeten accepteren, ik kan ’t in mijn hoofd simpelweg niet aan elkaar breien dat ik mijn moeder – en misschien zelfs beide ouders, je weet het niet, hè – binnen redelijk afzienbare tijd zal gaan verliezen. Het blijft een broddellap van aan elkaar geplakte flarden van hoop, realisme en wanhoop.
Ik weet het, het is normaal. Men noemt het althans zo. Mijn ouders zijn bijna 80, dan gebeuren zulke dingen. Tachtig, dat wordt als ‘oud’ beschouwd. En oude mensen gaan dood. Of, zoals mijn zus pleegt te zeggen, naar een andere plek, waar wij hen niet meer kunnen zien. Ze verlaten het aardse om naar een andere dimensie te verhuizen. Zij wéét dat ze gelijk heeft. Ik hoop het enkel. Tegen beter weten in. Opdat ik er straks mee kan leven.
Want er gebeurt zó ontzettend veel op dit moment.
Eergisteren kreeg ik eindelijk een heuse diagnose. Ik weet nu, na een gevoelde eeuwigheid van zoeken en doktersbezoeken, waarom ik al jaren pijn en ontstekingen heb. Morbus Bechterew. Een vorm van reuma, waarbij vooral het ruggengraat verstijft. Maar ook de pezen in mijn ellebogen, achillespezen, nek, schouders en knieën zijn extreem pijnlijk en vaak ontstoken. Maar nu weet ik het tenminste. Ik mág pijn hebben. Het zit niet tussen mijn oren. Er is echt iets mis. En nu weet ik eindelijk wat. Het maakt ’t er allemaal niet makkelijker op.
Gisteren hoorde ik dat mijn lieve buurvrouw en vriendin gaat verhuizen. Ze is bang dat ze in de toekomst financieel niet meer rond zal kunnen komen als ze hier blijft wonen. We waren een prima team, de tuinen met elkaar verbonden, de vakanties voor elkaar waarnemend, af en toe gezellig kletsen bij een pot thee. Nu is het afwachten wie mijn volgende buren zullen worden.
En vandaag kreeg ik bericht dat een vroegere klasgenote van de basisschool is overleden. Hartstilstand. Pats boem weg. Het is niet te bevatten. Ze was net zo oud als ik. Maar zij was gezond, sportief, geëngageerd, in de bloei van haar leven. Ik weet het, het is niets nieuws: vrouwen rond de 50 krijgen vaker een hartstilstand of een asymptomatische hartaanval. Zelfs vaker dan mannen, naar het schijnt. Ineens werd ik me ervan bewust dat mijn generatie óók al ‘oud’ is. Dat wíj nu de nieuwe “begrafenisgeneratie” zijn, zoals een andere lagere schoolvriendin het treffend wist te zeggen.
En nu? Nu kijk ik met een week hart, mat gemoed en vochtige ogen de film Maleficent. Gevoeld voor de achtste keer. Minstens. Mijn bewondering voor deze sprookjesfiguur blijft groot. Maleficent’s vleugels werden afgesneden door de man die ze het liefst had. De verrader. Ondanks dat krabbelt ze op, blijft ze sterk, gaat ze door en blijft er een sprankje hoopvol goeds in haar voortleven. Ze ontdekt dat er toch zoiets als ware liefde bestaat. En neemt ze terug wat van haar is: haar vleugels. Haar vermogen om ondanks alles tóch weer te vliegen.
Mochten mijn vleugels ooit ook zo bruut en abrupt afgesneden worden, door welk noodlot dan ook, dan hoop ik dat ik net zo sterk als zij kan zijn.

Lou fijn dat je nu eindelijk weet waartegen je strijdt maar dat maakt de pijn natuurlijk niet minder. En erg naar voor je dat je zo ver weg woont nu je moeder ziek is. Ik duim voor je dat ze goede medicijnen voor je hebben die de pijn wat dragelijker maken. En dat je je moeder nog lang bij je mag houden als het leven voor haar nog te leven is