Ik weet het, ik ben erg. Ik wil graag te allen tijde weten of mijn kroost nog leeft. Anders kan ik niet slapen. En dat maakt mijn leven op dit moment soms best lastig. Want mijn zoon is 19 en mijn dochter 16. Nu is zoon niet zo’n probleem: hij is een fervent gamer en gaat maar zelden uit; hij chillt online met zijn vrienden, onder het genot van een bak chips, een fles cassis en goede muziek. Bovendien is hij meer dan 190 centimeters lang. Niet gespierd (want nerd), maar wel een man.
Dochter is een heel ander verhaal. Mooi, blond meiske van 1,65m, al sinds haar 14e in een heuse ‘relatie’ verwikkeld, feestbeest tot en met. Zwerft na schooltijd door de stad met vriendinnen. Wil alles uitproberen, óók om 4 uur ’s nachts. En dat laatste zorgt er dus voor dat ik niet kan slapen. Want ik ben een kei in negatief fantaseren en mijn vertrouwen in de (vooral mannelijke) medemens is niet al te groot.
Mijn geluk: zij weet dat. En hoewel ze het niet snapt (“Mam, chill ‘ns?! Ik overleef ’t echt wel, hoor! Gaat allemaal goed! Heb een beetje meer vertrouwen!”), probeert ze mij wel op geregelde tijden te laten weten dat ze nog niet dood is. En als ze niets laat horen, mag ik van haar op SnapChat op de kaart kijken (de enige reden waarom ik SnapChat op mijn telefoon heb; verder snap ik er geen bal van). Dan zet ze haar locatie aan, speciaal voor mij, zodat ik kan zien waar ze uithangt. De schat.
Zo dus ook afgelopen weekend.
Dochter ging voor het eerst naar een mega partyclub alias disco ergens in de middle of nowhere. Want het mag weer. En het kán nu ook, want inmiddels heeft ze de zo begeerde toegangsleeftijd bereikt. De hort op met vrienden wier namen ik tot een paar uur voor vertrek nog nooit gehoord had…
“En waar slaap je dan?”
“Eh, niet? Maar áls ik slaap, dan bij Emiel. Die woont er 2 kilometer vandaan. Kunnen we ernaartoe lopen. En drinken. En trouwens, Melina, Noëlle, Marnix en Negui slapen ook daar.”
“Is Negui een jongen of een meisje?” (Waarom vraag ik dit überhaupt?)
“Sjezus, mam.” Rollende ogen.
Ja, wat nou, ik zweef er gewoon nog graag een beetje boven zolang het kan. Mag ik? (Nee).
Om een uur of zes vertrekt ze, want er moet nog “voorgegloeid” worden bij Emiel. Ik monster haar outfit. Opgedoft tot en met de valse wimpers aan toe, poppige pijpenkrullen, ultrakort topje, strakke spijkerbroek (die zit sowieso altijd strak, want qua figuur lijkt dochter erg op mij). Kortom: sexy.
“Mag ik jouw jack aan? Die coole, met die auto erop?” Ze bedoelt mijn Team Draeckensteijn jack.
“Ja, maar wel weer mee terugbrengen. Ben ik zuinig op.”
“Sure thing, mom.”
“En geef je ergens vannacht nog een keer een teken van leven? Dan kan ik misschien nog een beetje slapen.”
“Yesss. Doet-ik!” En daar gaat ze. Op weg naar onbekend terrein met onbekende bewoners.
Lig je dan, als menopauzaal en hormonaal gestoorde moeke, om middernacht in je nest te draaien. Slaap? Waar? Hóé dan? Ik herinner me weer de woorden van mijn moeder. Die wilde altijd dat we ons heel even kwamen melden als we ergens tussen 2 en 4am terugkwamen van de disco. Wat we ook altijd braaf deden, maar niet zonder bij het afscheid nog even lacherig “Komt goed mam, we zullen oppassen en overleven!” te roepen. Waarop mijn mam dan clichématig antwoordde: “Wacht maar tot je zelf kinderen van jullie leeftijd hebt, dan piep je wel anders!”
En dat is dus nu. En ja, nu piep ik inderdaad anders. Waarbij je piepen ook piekeren en woelen zou kunnen noemen. Om 10 voor 12 hoor ik het plingeltje van WhatsApp: “Leef nog!” en een duim omhoog. Opluchting alom.
En zo weet ik een uur later alsnog in slaap te vallen. Tot een uur of half vijf ’s ochtends. Ik kijk op mijn foon. Geen levenstekens meer. Dan maar SnapChat to the rescue. Dochter weet dat dus. En ze vindt ’t prima, zolang ze er zelf maar geen last van heeft. Ik zie dat ze haar locatie aangezet heeft, de brave. En dat ze sinds een minuut of tien ‘veilig’ thuis is, bij onbekende Emiel. In ieder geval is ze niet meer in die enge club. En dus kan ik eindelijk nog enkele uurtjes ontspannen slapen.
De volgende dag om iets na elven weer een appje: “Leef nog steeds en ben al op weg naar huis.” Met een hoop taalfouten, maar een kniesoor-moeder die daarop let. En warempel, rond het middaguur is ze weer veilig thuis. Met een dikke 16 op haar hand. En nog wat andere tekens van “clubgeschiktheid” op haar onderarm. Ze ziet er dodelijk vermoeid uit.
“En? Hoe was het?”
“Véél te druk. Zó ontzettend veel mensen, niet normaal.”
“Dus je hebt even lekker Coronavarianten geshopt?”
“Nou, poeh… Als dit altijd zo is, dan hoef ik niet meer naar zo’n club. Niks voor mij. Teveel zweet, teveel lawaai, teveel alles. Je kunt geen fatsoenlijk woord wisselen! En een drankje aan de bar kun je wel vergeten, is geen doen, zo druk. Dus ik heb bij Emiel de kraan leeggezopen. En ik heb sinds gistermiddag niks meer gegeten dus nu heb ik gi-gan-tisch honger.”
Terwijl ik broodjes voor haar opbak en een kom soep klaarmaak, denk ik heimelijk tevreden: precies wat ik wilde horen, leuk voor een keertje, maar niet echt voor herhaling vatbaar.
En ik hoop stiekem dat dat met al het andere wat ze nog wil uitproberen in de grote boze wereld, óók zo gaat. Behalve met de – in mijn ogen – veilige dingen, dan. Die doet ze dan maar des te vaker.