“En wat is de liefde van jóúw leven?” Dat werd me laatst gevraagd. En ik kan het niet zeggen. Er is er niet eentje. Ik prijs me rijk, want ik heb vele liefdes in mijn leven. Maar als ik DE liefde van mijn leven zou moeten benoemen, die ene liefde die het summum aller liefdes is, dan zou ik daarvoor heel, heel diep moeten nadenken. En het dan alsnog niet weten.
Natuurlijk is daar mijn lief. Mijn partner. Mijn ‘soulmate’ – een woord waarvan ik weet dat het hem jeukt. Het spreekt voor zich dat hij voor mij een van die hele grote, ja grootse levensliefdes is.
Nee, het is ook niet een van mijn vorige liefdes, waarvan ik destijds heel zeker wist dat zij hét waren. Ze waren het niet. Ze waren slechts voorbijgaande verliefdheden des levens. Ze waren levensfasen, waaruit ik soms wat meenam en waarin ik soms iets achterliet. En natuurlijk zijn ook mijn kinderen, naaste familie en boezemvrienden formidabele, onmisbare liefdes in mijn leven. Maar wie of wat is nu DE liefde van mijn leven? Om wie of wat geef ik het aller-allermeest?

Voor mij is mijn grote liefde die- of datgene, waarmee ik elke dag wel bezig ben. Waaraan ik elke dag meerdere keren denk. Waarmee ik mij met alle liefde dagelijks bezighoud. Waar ik het liefst helemaal in zou kruipen. Waarnaar ik stilletjes, vol genoegen en soms zelfs vertedering kan zitten kijken. Waarbij ik mij ontspannen en geborgen voel. Waarvoor ik als persoon belangrijk ben. Waarvan ik ook voldoende terugkrijg. En waarnaar ik terugverlang als ik ervan gescheiden ben.
Eigenlijk zou je, met deze beschrijving in het achterhoofd, maar één grote liefde kunnen hebben, namelijk jezelf. Dit alles zou je zelf voor jezelf moeten zijn. Maar zo tik ik niet. Ik kan niet zoveel van mijzelf houden. Daarvoor ken ik mijn niet zo leuke kanten en mijn al dan niet verborgen manco’s veel te goed.
Met voornoemde definitie kan ik daarom, naast aan mijn lief (hoe cliché), maar aan één ding denken: mijn tuin. ’s Ochtends zit ik met mijn kop koffie op het terras (of voor het raam) en kijk in het rond. Wat ga ik vandaag eten? Wat moet er nog nodig gebeuren? Wat hebben de slakken vannacht weer gemolesteerd? Wat moet ik nog even bijsnoeien? En ach, wat zijn de bijen toch weer actief in hun hotels…
Mijn tuin is functioneel. Voorziet mij dagelijks van heerlijk eten. Groenten, bessen, aardbeien, kruiden, aardappelen.
Mijn tuin is mooi. Een prachtige chaos – met hier en daar wat orde – vol bloemen en insecten. Een kleine stadsoase.
Ik ben zó blij met mijn tuin.
Ik houd van mijn tuin.
Ik denk er in de lente en zomer elke dag aan. Als ik op vakantie ben, wil ik terug, want dan mis ik mijn tuin. En niemand kan er zo goed voor zorgen als ik.
Maar dan is de zomer voorbij. Het mooie weer op. En valt alles af. Dan maak ik mijn zomerliefde klaar voor de winterslaap. Een periode waarin ik niet meer nodig ben en ook zo goed als niets meer terugkrijg. Dan zit er niets anders op dan me maar weer op mijn menselijke lief te storten. Komt hij ook weer eens aan zijn trekken. Sorry schat, dat je even op me moest wachten. Maar als ik ook de liefde van jóúw leven ben, doe jij dat vast met alle liefde.
